Voor mij is een busrit dé opsteker als ik onderweg ben. Niets zo fijn als rondgereden worden met het geruststellende geluid van een ruitenwisser als achtergrondmuziek, enkel afgewisseld met het regelmatige geklik van richtingaanwijzers. Soms raak ik tijdens de rit bijna in trance en ontwaak pas als de cadans van de rit wordt verstoort.
Onbekende plekken maken me nieuwsgierig. Het is of ik een nieuwe ader aanboor gevuld met afbeeldingen van straten, een speeltuin, een weg langs weilanden, van mensen die voorbij lopen of fietsen, zwaarbeladen of juist lichtvoetig. Langsrijdend fantaseer ik over die mensen: waar ze naar toe gaan of vandaan komen, in welk huis ze wonen, wat ze meegemaakt hebben die ochtend. Een bus is een cocon waarin ik tijd steel van de dag om te kunnen dromen.
Het is de traagheid die een bus zoveel fijner maakt dan de trein, die gaan te snel voor het ontluiken van een verhaal. Voor ik weet wat ik precies zie en de kans krijg te bedenken wat er speelt, zijn we al verder geraasd. Eenmaal op snelheid is de wereld achter het raam niet meer dan een lange stad- of groenstrook.
Onderweg luister ik naar de gesprekken om me heem en doe ideeën op voor een blog of nieuw verhaal. De loop van een echt gesprek helpt wanneer ik ze moet verzinnen. Eén keer zaten achter mij vier meiden van een jaar of vijftien te kletsen. Geen idee natuurlijk wat ze bespraken, dat hoeft ook niet, ze gaven mij de kans om de essentie van een groepsgesprek te doorgronden, iets dat nuttig bleek te zijn voor mijn boek.
Ritjes vond ik vroeger al heerlijk. Ieder jaar in september is het Lichtjesroute in Eindhoven. Lekker met z’n allen op zaterdagavond in de auto de gloeilampjesroute volgen. Dat we herhaaldelijk in de file stonden, deed er voor mij niet toe. Het ging om de trage rit, niet om de lampjes. En dat mijn broers het smalend de achterlichtjesroute noemden, kon me ook niet schelen. Ik zat in mijn cocon, deed niks, keek alleen maar naar de wereld van lampjes.
Kommentare